Het zijn woelige tijden. Niet alleen op politiek, economisch en internationaal vlak maar ook in de manier waarop we ons dagelijks leven leiden. De sociale media geven de wereld een ander aanzien, de technologie biedt voortdurend nieuwe mogelijkheden – qua vervoer, medische voorzieningen, huishoudelijke apparatuur- maar verwoest in één ruk door het hele landschap aan bekende beroepen. De toekomst wordt turbulent en nog meer onvoorspelbaar dan ze altijd al was.
Toch lijken het enkel woelige golven aan de oppervlakte van de zee, terwijl de onderstroom gewoon hetzelfde blijft. Ondanks de financiële crisis hebben we enkel wat lapmiddeltjes voor meer stabiliteit bedacht, maar het systeem is nog even wankel en ongezond als vroeger: we blijven leven op de pof. Ondanks dat we dagelijks zien dat de grondstoffen aan hun einde raken, dat het milieu te zwaar belast is en dat het klimaat gevaarlijk opwarmt, gaan we gewoon door met onze verslaving aan een consumentenmaatschappij. Ondanks dat jongeren massaal al niet meer hun zingeving zoeken in een glanzende beroepscarrière komen werkorganisaties niet verder dan wat schuchtere stappen in ‘het nieuwe organiseren’ met meer thuiswerkmogelijkheden.
Kortom, de context is stevig aan het schuiven, maar we zijn nog niet echt wakker geworden en organiseren onze manier van leven nog erg traditioneel.
Er zijn twee belangrijke reacties te zien op die frictie tussen boven- en onderstroom. Binnen de wereld van de organisaties, zeg maar de systeemwereld, is steeds meer een ondertussenheid aan het ontstaan. Dat betekent dat men aan de top heus wel onderkent dat er iets moet veranderen, dat men daaraan ook volop lippendienst bewijst, maar verder onmachtig is op gedragsniveau daar de consequenties van te trekken. Een groots voorbeeld daarvan zijn de drie decentralisaties in het sociale domein. De politiek heeft ingezien dat niet alles vanuit één commandocentrale te regisseren is en heeft daarom een miljardenbudget en bijbehorende verantwoordelijkheden gedecentraliseerd naar gemeenten. Alleen heeft men er van rijkswege maar eerst 40% efficiencykorting afgehaald en lokaal werkt men zoals gebruikelijk met strakke stappenplannen. Kortom: participatie moet, maar wel op onze voorwaarden. Het geeft een enorme kramp op middenkaderniveau: wat is nu dominant, de lokale behoeften of de organisatorische regels? Het is niet moeilijk te voorspellen waar de meesten voor kiezen, gewoon de bekende bureaucratie volgen of in een onbekende chaos stappen? Natuurlijk, overal zijn prachtige pareltjes aan te wijzen waar betrokkenen hun stinkende best doen om er toch iets van te maken. Maar in zijn totaliteit lopen we vanuit onmacht om een echte overstap te maken met open ogen het risico om ergens in de ondertussenheid te blijven hangen.
Een tweede reactie op de frictie tussen boven- en onderstroom is vooral waar te nemen in de leefwereld van burgers, van buurten en wijken. Steeds meer hoor je daar: ‘Wij zijn de overheid en professionele instellingen allang voorbij. Laat ze zich alsjeblieft niet met ons bemoeien, daar hebben we alleen maar last van. We doen het wel gewoon zelf!’ En zo ontstaat er een parallelle samenleving van burgerlijke initiatieven, die in ieder geval krachtig gedreven worden door een intrinsieke motivatie maar natuurlijk ook de al niet geringe kloof tussen burgers en overheid vergroten. Die burgerinitiatieven worden enorm vergemakkelijkt door de sociale media, die communicatie met iedereen en altijd binnen bereik hebben gebracht. Ontelbaar zijn inmiddels de Facebook- en WhatsApp-groepjes, waarop men met elkaar evenementen organiseert, gereedschap en auto’s deelt, en maaltijden aanbiedt. De hele deeleconomie draait erop. Maar de nieuwe economie gaat verder dan buurt-webwinkels. Er ontstaan ook allerlei corporatieve gemeenschapsvormen: broodfondsen, energiecorporaties, zorgcorporaties, buurtcrèches, gebiedscorporaties. Op alle gebieden van het samenleven ontstaan nieuwe tijdelijke dwarsverbanden: opvoeding, leefbaarheid en veiligheid, duurzaam samenleven, financiën, zorg. Soms ondersteunt een gemeente dergelijke initiatieven maar doorgaans kunnen ze ook best op eigen kracht werken. Een steuntje in de rug is nooit weg, maar dan moet er geen bemoeizucht en regelgeving bij komen.
Kortom, voor een groot deel van de samenleving is het ondanks alle turbulentie gewoon business as usual. Toch zijn heel wat mensen verontrust. De politieke vervreemding, radicalisering en groei van populistische partijen neemt toe. Een groeiend aantal bestuurders wil de roep om een helder antwoord op alle turbulentie best wel beantwoorden, maar weet mentaal de draai niet te maken. Hun organisaties blijven daarom steken in de ondertussenheid. Een kleine voorhoede is intussen het wachten beu en organiseert zijn eigen initiatieven in een parallelle samenleving. Ziedaar het maatschappelijke en organisatorische landschap van nu.
Moeten we dan maar afwachten wat ervan komt? Ik zie het als een uitdaging om bewuste en gerichte acties te ondernemen in dit hele krachtenveld die een beter toekomst dichterbij kunnen brengen. Ik hanteer daarbij het wenkende perspectief van een ‘wakkere stad’ (1). Wakker impliceert dat je allereerst je bewust bent van je eigen verlangen en kwaliteiten. Pas dan heb je een intern kompas, het enige dat overblijft om te kunnen zoeken in deze onzekere en turbulente tijden. Wakker zijn houdt ook in dat je samen met je medebewoners bewust bent van de beweging, waarin je context zit: wat is er gaande in onze buurt, wijk, netwerk, stad? Welke mogelijkheden dienen zich aan? Pas met zo’n intern en extern bewustzijn kun je het beste van jezelf en je gemeenschap geven om met elkaar een betere toekomst te realiseren. Ik geloof dus helemaal niet zo in burgerkracht maar des te meer in gemeenschapskracht.
Concreet actief organiseren van gemeenschapskracht kan op heel verschillende manieren. Elders heb ik vele voorbeelden beschreven (2). Vernieuwing van de wereld begint bij jezelf, eerst moet je werken aan je eigen opstelling. Maar iedereen kan in zijn eigen directe leef- en werkomgeving beginnen met vernieuwende stappen. Vernieuwing zit niet in een ander systeem maar in een andere interactie met de mensen om je heen. Ik noem dat ’transformatieve conversaties’. Maar heel vaak is het nog belangrijker om juist niet te handelen maar krachtdadig op je handen gaan zitten: goede zoekvragen stellen en tot het uiterste doorgaan met verkennen en duiden. Mooie voorbeelden zijn te vinden bij wijken, waarin men eerst eens op een rijtje heeft gezet welke verdienmodellen er allemaal in de buurt zijn: werknemerschap, zzp-er zijn, uitkering krijgen, ondernemer zijn enzovoort.. Vervolgens wordt in kaart gebracht hoeveel geld er bij gezinnen binnenkomt en hoeveel er de wijk uitgaat (via energiemaatschappijen, supermarkten, aankopen elders enz.): een soort wijkhuishoudboekje. Dan ontstaat er meestal vanzelf inzicht wat er allemaal nog meer in de wijk zou kunnen, vaak het begin van een wijkbedrijf. Juist de koppeling aan wat we allemaal al kennen – de economische wereld – maakt het mogelijk niet vrijblijvend én met gemeenschapskracht een nieuwe meer duurzame leefgemeenschap op te zetten.
Vernieuwing ontstaat niet door een analyse van een systeem maar door samen met betrokkenen nieuwe betekenissen te creëren. Een wijkagent die met twee campingstoeltjes en een koffiekan zijn wijk ingaat is niet bezig met probleeminventarisatie bij bewoners, maar hij ervaart samen met ieder die bij hem aanschuift, dat samen een bakkie leut doen gezellig is, een bevestiging is van het wederzijdse vertrouwen en onderdeel van echt ont-moeten. Vernieuwen is vooral ook regisseren van nieuwe betekenissen in nabijheid van elkaar.
Noten
1. Zie: Jan van Ginkel & Frans Verhaaren, Werken aan de wakkere stad. Langzaam leiderschap naar gemeenschapskracht. Deventer: Vakmedianet, 2015.
2. Zie: Frans Verhaaren, i.s.m. Bert de Leeuw, Burgers samen aan het stuur. Eigen publicatie 2016, www.verhaarenconsult.nl.